zaterdag 19 oktober 2013

πάντα ῥεῖ



"Socrates: Wat mij betreft, is het goed om de nakomelingen van een leeuw 'leeuw' te noemen, en de nakomelingen van een paard 'paard'. Dan laat ik monstruositeiten buiten beschouwing, dat er uit een paard iets anders dan een paard voort zou komen. Ik bedoel de natuurlijke nakomelingen van een soort. Als een paard tegen de natuur in de natuurlijke nakomeling van een koe krijgt, dan moet het diertje geen 'veulen' maar 'kalf' heten. En wanneer een mens een nakomeling krijgt die geen mens is, dan mag je volgens mij niet van 'mens' spreken. Voor bomen en al het andere geldt dit ook." (Plato, Cratylus, 393B)

Het begrip variatie betreft de vele kleine verschillen die er tussen de individuele planten en dieren van alle soorten bestaan. In de predarwiniaanse biologie werd variatie beschouwd als een bijkomstigheid en soms ook als een degeneratie van het ideale type of van het oorspronkelijk geschapen perfecte exemplaar. Systematici, bijvoorbeeld, ervoeren variatie als een storende factor bij hun classificatiewerkzaamheden. Darwins opvatting over variatie staat lijnrecht tegenover die van de traditionele (typologische) biologie. In zijn visie, en die van de moderne biologie, is variatie van groot belang als het aangrijpingspunt voor natuurlijke selectie.

"An important property of any copying process: it is not perfect. Mistakes will happen. It is ultimately these mistakes that make evolution possible." (Dawkins 1976, The Selfish Gene, pp. 16-17)


Dat de implicaties van een bevinding als die van Darwin beslist niet mals zouden zijn wist Socrates al:

"Socrates: Kunnen we aan iets wat steeds wegglipt een juiste naam geven, en eerst zeggen dat het zus is en later dat het zo is? Of wordt het terwijl we erover praten onvermijdelijk iets anders, dat wegglipt en niet langer aan de naam beantwoordt?

Cratylus: Dat moet wel.

Socrates: Hoe kan dan iets wat nooit eender is bestaan? Als het namelijk ooit eender blijft, verandert het in die periode natuurlijk helemaal niet. En als iets altijd eender is en hetzelfde blijft, hoe kan het dan veranderen of bewegen, terwijl het in geen enkel opzicht van de eigen grondgedachte afwijkt?

Cratylus: Dat kan helemaal niet.

Socrates: Het kan zelfs onmogelijk door iemand worden gekend. Want zodra je zou naderen om het te kennen, zou het veranderen en iets anders worden, zodat je het wat en hoe ervan niet meer kon kennen. Er bestaat toch helemaal geen kennis die iets bestrijkt dat op geen enkele manier bestaat?

Cratylus: Het klopt wat je zegt.

Socrates: Je kunt vermoedelijk zelfs zeggen dat er helemaal geen kennis is, Cratylus, als alle dingen veranderen en niets op z'n plaats blijft. Als namelijk dit ding zelf, kennis, niet in iets anders dan kennis verandert, zal de kennis altijd blijven en zal er kennis zijn. Maar als de eigenste grondgedachte van kennis verandert, verandert die in een andere grondgedachte dan kennis en zal er meteen geen kennis meer zijn. Als de verandering nooit ophoudt, zal er nooit kennis zijn, en zo geredeneerd bestaat er niets dat kent en niets dat wordt gekend."
(Plato, Cratylus, 439D)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten