woensdag 17 juli 2013

So You Think?!




Het grote gebeuren III *

* Voor deze titel werd in het verleden al twee keer eerder gekozen. Door Belcampo in 1946 en door Cornelis Verhoeven in 1966. Vandaar. Driemaal is scheepsrecht.
-

‘Hoe doe je het goed?!’ Alleen al bij de gedachte aan de antwoorden die waarschijnlijk op deze vraag binnen zullen stromen moet ik huilen. Alsjeblieft. Bespaar me je speculatieve gewauwel over deugd, plicht, geluk of wat dan ook. We leven in de 21e eeuw. Wel een beetje bijblijven hè?

‘Hoe doe je het goed?!’ Een filosoof beantwoordt geen vragen. Sorry. Wie door een ander voorgeschreven wil worden hoe hij leven moet gaat maar naar de kerk. Doei.

Wat doet een filosoof wel? In dit geval: kijken naar de vraagstelling om te zien of ie deugt. ‘Hoe doe je het goed?!’ Is dat een zinvolle vraag? Dat valt te bezien. Zijn er vooronderstellingen die impliciet besloten liggen in de vraagstelling? Jazeker. Minstens drie zowaar. Ten eerste: er bestaat zoiets als een ‘je’. Ten tweede: deze ‘je’ heeft de macht iets te doen. En ten derde: hetgeen ‘je’ doet kan goed zijn. Om uit te kunnen maken of ‘Hoe doe je het goed?!’ überhaupt een zinvolle vraag is, zal eerst onderzocht moeten worden of de drie aannames waarop de vraag rust, anno 2013, gegrond zijn. Laten we dat eens doen.

Ten tijde van Descartes werd de natuur beschouwd als een groot mechanisch uurwerk. De menselijke ziel was daar geen onderdeel van. Die was zelfstandig, rationeel, vrij en door een Godheid geschapen. Door toedoen van Darwin ging dit wereldbeeld overstag. In 1859 liet hij ons zien dat de mens niet door een aparte scheppingsdaad ter wereld gekomen is. Darwin incorporeerde het leven in de mechanica van de natuur. De mens staat vanaf dat moment niet langer buiten de natuur maar is er met heel zijn hebben en houwen een onderdeel van.

Heeft het in onze epoche, getekend door woorden van darwinistische snit, nog zin om te spreken van ‘je’, ‘doen’ en ‘goed’? Darwin heeft duidelijk gemaakt dat de mens niet eerst een zelfstandig ding is dat vervolgens een relatie aangaat met zijn omgeving. Hij is de voortgaande geschiedenis van het één ten overstaan van het ander. Descartes zodoende, had het mis. In ons doen noch ons denken zijn we autonoom. Wanneer ‘ik’ iets meen te kunnen doen, dan is dat slechts schijn. ‘Ik’ ben geen subject. Het is veeleer zo dat de natuur ‘via mij’ iets bewerkstelligt.

De consequenties van Darwins inzicht zijn niet mals. Met de implosie van het traditionele onderscheid tussen ‘mens’ en ‘natuur’ verdwijnt eveneens de tegenstelling tussen ‘doen’ en ‘gebeuren’. De natuur is een groot gebeuren. Een dynamische stroom van bloei en verval. Het is echter hybris te denken dat ‘wij’ door ‘ons toedoen’ deze gang van zaken ook maar enigszins naar onze hand zouden kunnen zetten. Het proces gaat haar eigen weg en wij drijven er machteloos in mee.

De vraag ‘Hoe doe je het goed?!’ blijkt een farce. Elke poging er iets mee aan te vangen is tevergeefs. De woorden die de vraag uitmaken hebben hun zeggingskracht verloren.