dinsdag 24 september 2013

Een vreemd gevoel van onvergankelijkheid



 
En toen met eenige variatie herhaalde i zijn oude rĂªverie over 't water. Van 't water dat maar altijd naar 't Westen stroomde, dat iederen avond naar de zon stroomde. In Nijmegen liep een ouwe dokter rond, die drie-en-vijftig jaarlang 's morgens op 't zelfde uur dezelfde wandeling had gemaakt. Over 't Valkhof en aan de Noordzijde naar beneden en de Waalkade af tot aan de brug. Dat is meer dan 19300 maal. En altijd stroomde 't water naar het Westen. En dat beteekende nog niets. Het heeft zeker honderd maal drie-en-vijftig jaar naar dien kant gestroomd. En langer. Nu ligt de brug er over. Nog maar kort, nog maar wat jaren. En toch heel lang. Ieder jaar is 365 dagen, tien jaar is 3650 zonnen. Iedere dag is 24 uur, en iedere uur gaat er meer door de hoofden van al die tobbende menschen dan je in duizenden boeken zou kunnen opschrijven. Duizenden tobbers die de brug gezien hebben, zijn nu dood. En toch ligt i er nog maar kort. Veel, veel langer stroomde het water daar. En er was een tijd toen dat water er niet stroomde. Die tijd is nog veel langer geweest. Dood zijn de tobbers gegaan bij honderden en honderden millioenen. Wie kent ze nog? En hoeveel zullen er sterven na dezen? Ze tobben maar, tot God ze wegraapt. En je zou denken: God zou ze een lol doen als i ze plotseling te grazen nam. Maar God weet beter dan jij of ik. Tobben willen ze, blijven voorttobben. En onderwijl gaat de zon op en onder, de rivier stroomt daar naar 't Westen en blijft stroomen tot daar ook een eind aan komt.

- Nescio, 1909-1910

zondag 22 september 2013

De ortolaan



De volgende morgen hield Richard Dawkins een lezing waarin hij ons voorhield dat wij de evolutie van organismen dienden te begrijpen als de evolutie van zelfzuchtige genen. Wij, en alle andere dieren en planten waren slechts het omhulsel voor genen die zich reproduceren wilden. Wij waren de blikken auto's, de genen waren de chauffeurs.

Terwijl ik naar hem luisterde, besefte ik dat dit verhaal kon worden beschouwd als een consequent, onverbiddelijk logisch doordachte slotsom van de evolutietheorie. Het verbaasde mij dat ik het me zo aantrok, dat ik mij er met hart en ziel tegen te weer stelde, hoewel dat op zuiver (bio-)logische gronden niet goed kon. Het verwonderde mij dat ik, daar op het balkon, en neerkijkend op de met gloedvolle overtuiging pratende Dawkins, maar steeds moest denken aan wat Dokter Glas had geschreven: 'Ik was vierkant tegen het Darwinisme: ik had het gevoel dat dat alles zinloos maakte, dom, ordinair. Het mag onder geen voorwaarde waar zijn; als het waar is wil ik er niet langer bij zijn; in zo'n wereld heb ik niets te maken.' En terwijl hij maar verder praatte, vielen mij ook de woorden van Kierkegaard weer in: 'Indien er ten grondslag aan alles slechts een wild gistende macht lag die, terwijl ze zich in de duistere hartstochten wentelde, alles voortbracht, zowel het grote, als het onbeduidende, wat was het leven dan leeg en troosteloos.'

Ja, dacht ik, en daar staat nu iemand die haarfijn uitlegt dat die wild gistende macht van Kierkegaard niets anders is dan het zelfzuchtige gen dat alles heeft voortgebracht, zowel het grote als het onbeduidende, maar hij laat K.'s vertwijfeling geheel buiten beschouwing, hij doet net alsof hij een vrolijke boodschap brengt, een waarheid die inspireert.

[...] je verlangt blijkbaar toch steeds naar iets inspirerends, naar iets dat hoop geeft, dat alles betekenis verleent, of in ieder geval alles minder banaal maakt, maar dit... dit maakt alles pas goed zinloos en uitzichtloos. Daar heb je dan zes jaar biologie voor gestudeerd en twaalf jaar onderzoek voor gedaan - om te horen dat we alleen maar een toevallig bijprodukt zijn van zelfzuchtige genen. Is dat een waarheid die inspireert, een idee waarvoor men leven en sterven wil?

- Maarten 't Hart, 1984