"Door ervaring geleerd dat de liefde voor het eigen welzijn de enige drijfveer voor het menselijk handelen is, bleek de mens in staat onderscheid te maken tussen zeldzame gelegenheden waar het gemeenschappelijk belang hem moest kunnen laten rekenen op de steun van zijn medemensen; en die nog zeldzamere waarin de concurrentie hem zich tegen hen liet verdedigen. In het eerste geval verenigde hij zich met hen in een groep, of hoogstens in een soort vrij verbond, dat niemand verplichtte, en dat slechts zolang duurde als nodig was om de behoefte, die dat verbond in het leven had geroepen, bestond. In het tweede geval, was iedereen op zijn eigen voordeel uit, zij het met openlijk geweld, als hij zich daartoe in staat achtte; zij het door slimheid en spitsvondigheid, als hij zich de zwakste voelde.
Dat is de manier waarop de mensen onmerkbaar enig ruw idee van de wederzijdse verplichtingen konden verwerven, en van het voordeel om ze vervullen, maar alleen zolang het bestaande en waarneembare belang dat vroeg; want het vooruitzien bestond voor hen niet, want zij dachten zelfs niet aan de dag van morgen, laat staan dat ze zich met een ver verwijderde toekomst bezighielden. Als het erom ging om een hert te vangen, wist iedereen heel goed dat hij daarvoor trouw op zijn post moest blijven; maar als er een haas binnen handbereik van een van hen voorbijkwam, zou hij hem ongetwijfeld zonder gewetensbezwaar achternagaan, en als hij zijn prooi had bemachtigd, zou hij er zich heel weinig van aantrekken dat het zijn metgezellen hun prooi had gekost." (Rousseau 1755, Vertoog over de Ongelijkheid)
woensdag 12 februari 2014
Rousseau: herten en hazen
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten